xena's eerste kerst

Xena’s eerste Kerst

Xena’s eerste Kerst

En gelijk een hele bijzondere…

19 december door Madelon

Zolang Xena het zich kan herinneren is ze altijd alleen geweest. Ze is opgegroeid in het plaatselijke weeshuis waar ze grotendeels genegeerd werd door de leiding en geen vrienden had. Tenminste, nooit voor lang, want zij werden altijd al vrij snel geadopteerd door leuke families. Maar niemand kwam ooit voor haar.
Jaren geleden was er een echtpaar geweest dat bij Xena’s bedje gestopt was en een praatje met haar probeerde te maken. Maar er was totaal geen klik en ze liepen al snel weer bij haar weg. Op de gang hoorde Xena de dame tegen de leiding zeggen dat het gelaat van Xena haar niet aanstond. Er was iets met Xena’s stand van haar ogen waardoor de vrouw een onbehaaglijk gevoel kreeg. Zoals ze dat ook kreeg als ze naar dat piratentuig keek.
Hierdoor was Xena het langst in het tehuis van alle kinderen.
Ze moest dagelijks hard werken in de wasserij of in de keuken.
De hete stoom uit de grote ketels hadden de huid van haar armen aangetast en stroef gemaakt.

En nu leeft ze op straat. Ze was op haar zestiende uit het weeshuis gezet omdat niemand haar wilde….

                                 -~-

Snelle voetstappen klinken door de verlaten straten als Xena zich schuilhoudt achter een paar vuilnisvaten. Het is heel koud en geen mens waagt zich buiten als het niet echt nodig is. Haar longen barsten bijna uit haar borstkas van het rennen maar ze probeert zo weinig mogelijk geluid te maken.
Ze kijkt naar de buit in haar armen. Een stokbrood, twee gepofte aardappelen en een heerlijke gegrilde kalkoenenbout. Het water loopt haar in de mond.
Het is kerstavond en ze heeft de maaltijd gestolen uit een lokale winkel. Normaal steelt ze nooit, nou ja zo min mogelijk, maar wel op kerstavond. In het weeshuis kreeg ze nooit lekker eten, zelfs niet met Kerst of met haar verjaardag. Nooit kip of patat of een stukje taart, altijd maar een soort soep of stamppot. Dus gunde ze zichzelf eenmaal per jaar een feestmaal.
Xena schrikt op als een van vuilnisbakken aan de kant geschopt wordt. Overal vliegt vuilnis langs haar heen en tegen haar aan. Voor haar staan drie grote kerels en ze kijken woest. Zo snel ze kan rent ze dieper de steeg in, haar eten dicht tegen haar lijf gedrukt.
‘Blijf staan, vuile dief!’ schreeuwt de grootste van het stel. Het is de eigenaar van de zaak. ‘We krijgen je toch wel te pakken.’ Hij maant zijn personeel hem te volgen en samen rennen ze de steeg in. Het is er donker en nauw.
Xena rent zo hard ze kan. Ze is klein, maar razend snel.
De steeg komt uit bij een pleintje waar huizen en winkels zijn. En meer steegjes.
Zonder na te denken rent Xena naar links en steekt schuin het plein over. Ze schiet de derde steeg in en blijft rennen tot ze niet meer kan. Het geschreeuw van de mannen verstomt en ook hoort ze hun voetstappen niet meer.
“Ze staan nog op het plein.” denkt ze en zakt achter een container op de grond. Ze hijgt en voelt haar hart in haar keel kloppen. Haar oren suizen en haar zij steekt door het rennen, maar ze blijft alert op geluiden.

Dan dringt de heerlijke geur van de gegrilde kalkoen haar neus binnen. Ze moet eten. Ze heeft enorme honger en nu is het eten nog warm.
Voorzichtig legt ze het brood voor haar neer op de grond. Onderweg is ze een gepofte aardappel verloren, want ze heeft er nu nog maar een. Jammer, ze had er vast wel twee gelust.
Gauw kijkt ze om de container heen, maar er is niemand in de steeg.
Ze pakt de bout en neemt een hap. Het vlees is sappig en het vel heerlijk gekruid. Ze sluit haar ogen en geniet van de sensatie in haar mond. Hap na hap, het blijft even lekker. Ook de gepofte aardappel met boter is overheerlijk, maar al snel op.
Er valt ergens een blikje.
Xena schiet geschrokken overeind en verslikt zich in een stukje kalkoen. Ze hoest en de tranen lopen over haar wangen naar beneden. Ondanks het verslikken en de schrik is ze klaar om weer weg te rennen.
‘Miauw.’
Onder de container komt een kat vandaan gekropen. Hij heeft de kalkoen geroken.
Xena laat een opgeluchte lach ontsnappen.
‘Hé kleintje, heb je ook honger?’
De kat mauwt nog een keer en kijkt naar haar hand, naar het heerlijke kalkoenen boutje. Het heeft de mooiste en felste blauwe ogen die Xena ooit heeft gezien.
Xena gaat weer op de grond zitten, kijkt nogmaals of de mannen er niet zijn en rukt een stuk vlees van de bout. De kat zit nu voor haar en kijkt likkend naar het stuk vlees.
‘Hier, eet maar lekker op.’ Ze legt het vlees in stukjes voor de kat neer. De kat begint meteen te schrokken. Het is een gesmak van jewelste.
‘Lekker hè?’ stelt Xena en neemt zelf ook een hap van haar bout. Ook zij zit uitgehongerd te smakken en kijkt tevreden naar de kat. Samen eten is veel gezelliger dan alleen eten.
Als ze allebei klaar zijn is bijna alles op. Alleen van het stokbrood is het kontje over.
Terwijl Xena lui achterover leunt, wast de kat zich in alle rust.
De kat komt naast Xena zitten en kijkt haar indringend aan.
‘Wat is er, kleintje?’ Xena kijkt de kat aan en voelt zich een beetje ongemakkelijk worden. Het is net of de kat een mens in kattenvorm is.
‘Miauw.’
De kater staat opeens op en loopt een stukje bij haar vandaan. Daar draait het zich om en kijkt haar weer aan. Zijn blauwe ogen lijken te gloeien in het donkere steegje.
Als de kat de hoek om is gelopen is het donker. Xena zucht. Ze dacht dat ze een nieuw vriendje had gevonden, al is het een kat.
Een beetje verloren eet ze toch nog maar het kontje van het brood op. Je weet nooit wanneer je weer te eten hebt.
Vanuit het niets gloeit de steeg blauw en Xena schrikt ervan. Uit het gloeiende licht verschijnen twee gedaantes…en de kat.
Xena snapt er niets van maar is wel bang. Wat is er aan de hand?
Ze drukt zich tegen de muur en hoopt heel erg dat de figuren haar niet zien.
Het blauwe licht dooft iets en nu ziet Xena dat het twee mannen zijn. Een grote lange man en een kleinere man.
‘Is dat haar?’ gromt de grote man en hij wijst naar Xena. Xena slikt en probeert zo onopvallend mogelijk de steeg uit te sluipen. Helaas staat de container in de weg en kan ze niet verder.
Degene die de man antwoordt is niet het kleine mannetje. Het is de kat, de vuile verrader!
‘Dat is haarrrr, Kapitein. Ik heb haarrrrr eindelijk gevonden.’ De stem van de kat is echt katachtig met de purrende ‘r’.
Met grote passen stapt de grote man op haar af tot hij onder een lamp staat.
Xena deinst achteruit. De man is zeker twee meter hoog en heel breed. Hij mist een been, maar loopt met een houten poot. Zijn zwarte overjas ziet er oud en gehavend uit. Op zijn zwarte haar staat een grote hoed en Xena ziet een groot litteken boven zijn baard uitsteken.
Hij ziet er gevaarlijk en moorddadig uit vindt Xena en ze is ervan overtuigd dat hij haar gaat vermoorden.
‘Xena?’ Zijn stem klinkt zwaar en doorleefd, waarschijnlijk door tonnen vol met rum.
‘Alstublieft meneer, doe me geen pijn. Ik had honger en heb daarom de kalkoen gestolen.’
Er lopen tranen over Xena’s wangen. Ze is vreselijk bang.
Even blijft het stil. De kat zit rustig naast hen en wast een pootje.
Opeens klinkt er een bulderende lach in de steeg en Xena krimpt nog verder in elkaar.
Het is de kapitein.
‘Pijn doen? Waarom zou ik je pijn doen, mijn eigen vlees en bloed.’
Xena is zo bang dat ze het laatste niet eens heeft gehoord.
‘W-wie bent u?’ vraagt ze met trillende stem.
‘Ik ben Willem ‘De Beuker van de Zuydzee’ Zwaan, kapitein van de Groene Smaragd, heerser over de Zuydzee.’ De stem van Willem klinkt trots en machtig.
‘En nu, meisje, nemen wij je mee.’
Xena slikt als de tweede man uit de schaduw tevoorschijn komt. Zijn gezicht zit vol littekens en hij heeft een onooglijk groot glazen oog. Hij wrijft vermakelijk in zijn handen en buigt voor Xena.
De kater loopt voor hen uit de hoek van de steeg om waar eerder het blauwe licht vandaan kwam. Net als het drietal de kat volgt rennen de drie mannen van de winkel de steeg in.
‘Daar is ze, grijp haar!’ roept de eigenaar van de winkel en wijst naar Xena.
‘OH nee!’ roept Xena geschrokken.
‘Wie zijn dat?’
De grote kapitein draait zich om en blokkeert bijna de volledige steeg met zijn grote lijf.
‘Ik was voor hen op de vlucht omdat,’ Maar Xena kan haar zin niet afmaken.
De mannen van de winkel stoppen voor de kapitein.
‘Ga aan de kant en geef ons die meid!’ commandeert de eigenaar van de winkel en wil de kapitein aan de kant duwen. Hij is woest.
Hij krijgt de kapitein echter niet van zijn plek geduwd en geeft de grote man gefrustreerd een schop tegen zijn been.
Willem Zwaan begint te grommen en grijpt de veel kleinere man bij de keel. Hij tilt hem moeiteloos een halve meter de lucht in.
‘Kennelijk weet u als landrot niet wie ik ben en kent u mijn staat van dienst niet. Anders zou u mij en mijn gezelschap wel met wat meer respect behandelen!’
De man bungelt als een lappenpop in de lucht en durft niets meer te zeggen of doen. De beide andere mannen uit de winkel doen behoedzaam een stap naar achteren.
‘Neemt u het ons niet kwalijk, meneer,’ De kleinste van de drie is aan het woord maar kijkt de kapitein niet aan. ‘maar deze duivelse flegel heeft zonet uit onze winkel gestolen! Ze moet met ons meekomen en gestraft worden.’
De kapitein laat de man los, die als een hoopje ellende op de grond valt en meteen uit zijn buurt kruipt.
‘Gestraft voor diefstal, zeg je?’ Kapitein Zwaan krabt bedenkelijk aan zijn baard en begint dan te lachen. Het is een zware bulderende lach.
‘Meneer, diefstal is een zwaar vergrijp. Ze mag blij zijn dat wij haar gaan straffen en we haar niet naar de politie brengen. Dan wordt ze opgesloten en gemarteld.’
‘Er wordt hier helemaal niemand gestraft en zeker dit meisje niet. Nou, wees verstandig en ga naar huis naar jullie gezin om Kerstavond te vieren.’ De stem van de kapitein is dwingend en geeft aan dat hij geen tegenspraak duldt.
De eigenaar van de winkel is weer opgestaan. Hij ziet paars van woede, maar maant zijn mannen met hem mee te gaan. Als verslagen honden druipen ze af.
Xena komt vanachter de kapitein tevoorschijn.
‘Het is u gelukt, ze zijn weg.’ Ze klinkt opgelucht en blij, maar bedenkt zich dan dat híj haar nu gevangen houdt.
‘Wat gaat u met mij doen?’
‘Meenemen natuurlijk.’ De kapitein kijkt haar aan alsof hij niet kan geloven dat ze zoiets vraagt.
Xena kijkt geschrokken. De kapitein merkt het op en pakt haar bij de schouder vast.
‘Wil je dan niet naar huis?’
‘Miauw, komen jullie nog? Ik kan de poorrrt niet zo lang meerrr open houden.’ Het is de kater die weer terug is gelopen.
De kapitein kijkt verstoord om.
‘He, ja. Goed, kom maar mee meisje. Thuis zal ik alles vertellen. Geertrui zal zo blij zijn.’ Het laatste mompelt hij meer tegen zichzelf dan tegen Xena.
De kleinere man die al die tijd achter de kapitein heeft gestaan, komt nu naast Xena staan.
‘Neem het de kapitein maar niet kwalijk, ze zijn zo lang naar je opzoek geweest.’ Het kleine ventje klopt Xena op haar arm.
‘En wees maar niet bang, straks zul je het begrijpen. Maar eerst moeten we terug naar de Groene Smaragd. Het eten zal wel haast klaar zijn en ik heb honger.’
Xena is nog steeds in de war. Ze snapt er niets van. De mannen zien er zo gevaarlijk uit, maar ze hebben ook iets bekends dus ze besluit maar mee te gaan. En veel keus heeft ze immers ook niet want de grote kapitein heeft besloten dat ze mee moet.

Om de hoek verschijnt het blauwe licht weer.
En dan gaat alles opeens heel snel: ze lopen door het licht, vliegen door een soort tunnel en landen uiteindelijk op het dek van een reusachtig schip.
Xena kijkt om zich heen, het komt haar vreemd genoeg bekend voor, maar ze weet zeker dat ze hier nooit eerder geweest is. Het blauwe licht is weg en de kater zit kaarsrecht op de reling.
‘De kalkoen was verrrrrukkelijk.’
Xena kijkt de kat stomverbaasd aan.
‘Uhmmm, dank je?’ Een pratende kat, wel heb ik ooit…
Overal hangen lantaarns die het schip verlichten en de naam van het schip verklaren.  Het is net of ze op een grote groene smaragd staat.
De kapitein klopt zijn jas af en draait een rondje met zijn armen in de lucht.
‘Welkom terug op de Groene Smaragd, kleintje.’ Hij maakt een kleine buiging en loopt naar een deur.
‘Trui, Trui, we hebben een gast.’ De stem van de kapitein buldert door de stilte rond de boot. Xena hoort snelle voetstappen aankomen vanuit het vertrek. In het felle licht verschijnt de gedaante van een kleine vrouw. Ze draagt een soort hoepelrok met een wit bloesje en een gerafeld keukenschort erover.
‘Het is maar goed dat ik genoeg eten heb klaargemaakt.’ De vrouw, Geertrui, ziet Xena in de schaduw staan.
‘Waar heb je dit scharminkeltje opgedoken, Willem? Ze is vel over been.’ Ze loopt gauw op Xena af om haar eens beter te bekijken.
‘Ach meiske toch, kom gauw binnen. Daar is het lekker warm en het feestmaal voor vanavond is bijna klaar.’ Geertrui pakt de verbaasde Xena bij haar arm en leidt haar naar binnen. Het wordt steeds gekker allemaal, denkt Xena. Eerst redden ze me van die mannen en nu word ik binnengehaald bij hen thuis.
‘Trui, wacht even.’ Kapitein Willem loopt haar achterna. ‘Er is iets dat je moet weten over…’
‘Straks Willem! Eerst het arme schaap verzorgen.’ Geertrui zegt het op zo een toon dat ze geen tegenspraak van haar man duldt.
Binnen kijkt Xena haar ogen uit. Het is een grote ruimte en duidelijk de keuken van het schip, geheel gehuld in kerstsfeer. Langs het plafond hangen dennentakken met lichtjes erin. In een hoek branden meerdere vuren in een zelfgemaakt fornuis waar pannen op staan. In het midden van het vertrek staat een enorme houten tafel met een stuk of twaalf stoelen. De tafel is sfeervol gedekt met een allegaartje van bestek en servies, niets past bij elkaar. Toch geeft het een gezellige huiselijke sfeer , vindt Xena. Het is er heerlijk warm en ze voelt haar spieren ontspannen.
Geertrui zet Xena op een stoel het dichtst bij het vuur en schenkt een kop thee voor haar in.
‘Hier, drink maar lekker op, daar word je weer warm van.’ Meteen rent ze alweer naar het scheepsfornuis en roert in een grote pan.
‘Het is een beetje rommelig, maar de kerstsfeer is er.’
Het kleine mannetje komt binnen en gaat tegenover Xena aan tafel zitten.
‘Het ruikt weer overheerlijk, Geertrui. Wat voor feestmaal heb je deze keer gemaakt?’ Hij wrijft in zijn handen en kijkt naar de lekkernijen die al op tafel staan. Er liggen allerlei soorten broodjes, smeersels en dungesneden vleeswaren, kommen met sausjes en soep, gesneden vruchten op een zilveren schaal en een karaf met een paarse vloeistof erin.
‘Davidov Johannes Speer!’ In een oogwenk staat de vrouw bij de tafel en geeft de man een tik op zijn hand die hem snel wegtrekt.
‘Je wacht tot iedereen zit en we gaan eten.’
Xena grijnst en kijkt de kleine man aan.
‘Mijn zus is altijd zo streng, maar ze houdt wel van me hoor.’
Langzaam ziet Xena de verbindingen tussen de mensen bij wie ze nu is. Willem Zwaan is getrouwd met Geertrui en Davidov is haar broer. Ze kijkt naar de tafel. Er is voor zeker twaalf personen gedekt en ze heeft niet op Xena gerekend.
Precies op dat moment zwaait de deur open en komt Willem binnen met nog een stel mensen. De helft ervan zijn kinderen. Iedereen is druk met elkaar in gesprek en merken Xena niet eens op. Als het gezelschap zit, staat kapitein Willem Zwaan op en kucht.
‘Mag ik even jullie aandacht mensen?’
Het geroezemoes verstomd direct en alle tafelgenoten hebben hun aandacht op hun kapitein gericht.
‘Welkom bij weer een nieuwe kerstavond op de Groene Smaragd. Mijn lieve vrouw heeft weer haar uiterste best gedaan om een feestmaal te maken van al het eten dat jullie bij elkaar gejat hebben, waarvoor mijn dank.’
De vrouw straalt en kijkt trots naar haar man.
‘Zoals jullie weten blijft één plek aan tafel altijd leeg. De plek waar onze dochter hoort te zitten, maar er al twee decennia niet bij is. Dit jaar is dit anders. Familie, vrienden, we hebben een gast.’ De kapitein wijst met zijn grote hand naar de hoek van de tafel waar Xena zit. Ze voelt zichzelf rood worden nu alle ogen op haar gericht zijn.
‘Dames en heren, mag ik u voorstellen aan Xena Zwaan.’
Er valt een glas om, iemands adem stokt in de keel, de kater miauwt triomfantelijk en Geertrui valt bijna flauw en grijpt zich nog snel vast aan het aanrecht.
En dan hebben we Xena nog. Ze zit stokstijf stil op haar stoel en staart de grote man aan. Er gaat van alles door haar hoofd heen.
Hoe, wat, maar….

Alleen Davidov zit rustig op zijn stoel en lijkt te genieten van het moment. Hij gebaart Xena rechtop te gaan staan zodat iedereen haar goed kan zien.
Aarzelend staat ze op en kijkt de kapitein weer aan.
‘Wat?’ Ze heeft moeite haar stem te vinden.
De kapitein lacht en steekt zijn hand op.
‘Kijk kleintje, alleen een échte Zwaan of iemand van mijn bemanning ken het blauwe licht zien die Fritsie uitstraalt.’ Hij wijst naar de kat met de blauwe ogen. ‘Je bent bij ons weggeroofd toen je nog maar een kleine meid was. Trui was in alle staten en we hebben je overal gezocht, maar je was gewoon verdwenen.’
Op de achtergrond is het gesnuf en gesnotter van Geertrui te horen. Ze houdt een grote zakdoek voor haar neus en kijkt met betraande ogen naar haar dochter.
‘We werden zo wanhopig dat we zelfs gedacht hebben dat je….dat je dood was.’ Zijn stem breekt even, maar de kapitein slikt het snel weg en herpakt zich. ‘Jarenlang dachten we een spoor te hebben gevonden na een tip van een dorpeling. Het bleek een valse tip te zijn geweest. Misschien heb je zijn schedel net aan de paal naast de mast zien hangen… Maar goed, eindelijk heft Fritsie vanavond je geur opgesnoven en ons gewaarschuwd. En nu ben je hier.’
Xena kan haar oren nog steeds niet geloven. Al die jaren in het weeshuis waar ze zo hard heeft moeten werken, ze werd verborgen gehouden voor de buitenwereld omdat ze vreemd was. De jaren op straat waren ook alles behalve makkelijk geweest. Honger, kou en gevaar was alles wat ze kende. Ze heeft zich altijd sterk gehouden.
Haar familie was jaren naar haar opzoek geweest en dachten zelfs dat ze dood was. Toch hebben ze nooit opgegeven.

Nu staat ze in de warme keuken van haar familie. Van niets heeft ze nu alles.
Dikke tranen wellen op in haar ogen. De mensen aan tafel worden een waas maar ze is vastbesloten. Er zijn nu twee mensen in deze ruimte die ze vast wil houden en nooit meer los wil laten. Ze rent om de tafel heen en moeder en dochter vallen elkaar huilend in de armen.
‘Mam!’
‘Xennemeisje van me.’ snikt Geertrui. Ze bedekt het gezicht van haar dochter met kusjes.
Kapitein Willem Zwaan kijkt naar het tafereel. Zijn ogen beginnen te gisteren van emotie. Als er een enkele traan over zijn wang rolt, houdt hij zich niet meer in en loopt met grote passen naar zijn vrouw en kind. Hij slaat zijn lange armen om hen heen en knijpt ze haast fijn.

Als iedereen wat is bijgekomen van alle emoties, nemen ze plaats aan de lange tafel.
Het is een gezellige boel en iedereen is vreselijk geïnteresseerd naar de verhalen van Xena.
‘En toen kwamen die mannen dus achter me aan. Ik rende mijn benen uit mijn lijf en was bang dat ik de kalkoen zou laten vallen. Gelukkig was ik sneller en kon me schuilhouden in die steeg.’
Geertrui en Willem kijken trots naar hun dochter.
‘Je bent een echte piraat, meid!’ Willem klopt Xena op haar schouder.
‘Ik heb me altijd anders gevoeld in het weeshuis, bij andere mensen. Rebels en onbeschaafd noemden ze me. Maar nu voel ik dat ik thuis ben, met mijn eigen mensen.’
Er gaat een grote schaal met kip rond en Xena neemt een boutje.
Veel zal ze niet eten door haar eigen vroege kerstmaal, maar een stukje kip gaat er altijd wel in.
De familie feest door tot in de late uurtjes. Er wordt gelachen, gehuild, gedronken en veel verteld.
Als Xena diep in de nacht in haar kajuit ligt denkt ze terug aan de jaren die zo moeilijk zijn geweest. En die moeilijke tijd eindigde vandaag op kerstavond.

Het was een vreemde dag vandaag, maar ze kan met zekerheid zeggen dat dit de mooiste Kerst van haar leven wordt.

EEN FIJNE KERST ALLEMAAL!

Madelon